volkscafé van A tot Z

Ooit was het Vlaamse landschap ondenkbaar zonder de talrijke volkscafés die er deel van uitmaakten. In elk dorp, langs elke steenweg, op elk kruispunt prijkten er wel een paar. Ze waren en zijn nog steeds alledaagse oorden van verpozing en vermaak. Na het werk of op zondag konden zowel toevallige passanten als trouwe klanten er voor een korte babbel en snelle pint of voor een avondje plezier terecht. Vandaag de dag sluit elke week wel ergens een volkscafé zijn deuren. Meestal eindigt het onder de sloophamer of krijgt het een andere bestemming toegedicht als taverne, restaurant, bar of particuliere woning. Soms moet het oude interieur bij overname door nieuwe eigenaars plaatsmaken voor moderne meubels of verdwijnt de charme van deze alledaagse plek vluchtig onder een laagje blinkende verf. Net door hun alledaagse karakter zijn volkscafés een wezenlijk onderdeel van ons cultureel erfgoed. Niet alleen de vaak waardevolle interieurs, maar ook de geschiedenis, de verhalen en anekdotes mogen niet zomaar verloren gaan. Met elk volkscafé dat verdwijnt, gaat niet alleen het materieel erfgoed verloren, maar valt er ook een sociaal vangnet weg dat voor velen belangrijk is.

Van toog tot 'koer'

In een volkscafé krijg je weleens het gevoel dat de tijd er is blijven stilstaan. De trend om de interieurs aan te passen en te doen evolueren volgens de steeds wisselende modes is er vrij beperkt. Denk bijvoorbeeld aan de toog, vaak met bijbehorende lambrisering en ingewerkte spiegels en zitbanken, of aan de kleurrijke cementtegelvloer, de kleine tafels met formica blad, inclusief de kanaries in de kooi en de sanseveria’s op de vensterbank.

Opvallend is dat het volkscafé vaak bestaat uit één open ruimte. Door het open decor zie je iedereen en kun je dus ook met iedereen praten, zonder je stoel te moeten verlaten. Een intiem gesprek houden is er dus niet vanzelfsprekend. Volkscafés bevatten vaak interieuraspecten die je elders maar zelden meer tegenkomt, zoals de spaarkas aan de muur, die nu een heropleving kent. De ‘stoof’, die in de winter voor een gezellige warmte zorgt, staat dikwijls tegen de muur, maar kan zich evengoed in het midden bevinden als een centraal punt in het volkscafé. Het sanitair lijkt soms uit vervlogen tijden te stammen. Vaak moet je er een lange weg voor afleggen: via de woonruimte naar de ‘koer’. Stromend water is geen regel, de plank met het gat en de deur met het verluchtingshartje… In een volkscafé kom je ze nog tegen!

Drink- en speelplezier

Maar bovenal, in een café wordt er gedronken. ‘Niets zo erg als een café zonder bier’, beter kon Bobbejaan Schoepen het niet verwoorden. Naast de gewone pintjes biedt een volkscafé ook een hele reeks streekbieren. Het bier wordt meestal uit de fles geschonken, want een tapkraan ontbreekt vaak. Een kop koffie krijg je voorgeschoteld met de typische filter. Wie een kleine versnapering wil, heeft de keuze uit chocoladerepen, chips, hardgekookte eieren of droge worsten. Voor de jongste cafébezoekers is er frisdrank. De prijzen zijn er democratisch en een pintje kost vaak niet veel meer dan een euro. Bovendien wordt er in een volkscafé heel wat afgespeeld: biljarten, pool, ‘vogelpik’ en uiteraard kaarten zijn er een populair tijdverdrijf. In uitzonderlijke gevallen vind je er nog de echte volksspelen zoals nagelkloppen, kegelen, ‘krulbol’ of ‘trabol’… Het volkscafé kan eveneens dienstdoen als het lokaal van een sigarenbandjes-, brei-, schutters- of supportersclub. Wie kent er trouwens geen café dat De Veldduif heet, omdat het ‘duivenlokaal’ of het lokaal van de vinkenzetters er nog steeds is gevestigd? Deze verenigingen zijn zeer belangrijk voor het volkscafé, want meestal wordt de hoogste recette gehaald op dagen dat de muziekvereniging of de supportersclub er haar vergaderingen houdt.

In de naam van de uitbater

In de Verzekering tegen de Grote Dorst, Trouwe Lassie of Wind op Kop… Je kunt geen cafénaam zo gek bedenken of hij prijkt wel ergens in Vlaanderen op het uithangbord van een of ander volkscafé. Die welluidende cafénamen willen in de eerste plaats op een ludieke manier klanten lokken. Vaak hebben volkscafés al decennialang dezelfde naam, waarvan de oorsprong soms niet meer bekend is. Zo weet slechts nog een enkeling waar het Brugse café Klein Noorwegen zijn naam vandaan haalde. Het is dan niet zo verwonderlijk dat, om de leemte in de kennis van de ontstaansgeschiedenis van het café te vullen, soms meer dan één spannend verhaal over de naam de ronde doet. En er valt meer over de cafénamen te zeggen: veel volkscafés hebben een dubbele naam. Naast hun officiële naam staan ze in de volksmond bekend onder een andere naam. De bijnaam van het volkscafé wordt vaak verbonden aan de huidige café-uitbater of die van een paar generaties terug. Geen volkscafé zonder zijn cafébaas of -bazin. Hij of zij bepaalt in grote mate het welslagen van het café. Als een kapitein aan het roer van zijn schip staat de waard(in) steeds paraat achter de toog. De uitbater kent de klanten en de klanten kennen de uitbater. En uiteraard heeft hij/zij een sociale functie, niet enkel als luisterend oor, maar ook als organisator van kleinschalige evenementen, variërend van het jaarlijkse mosselfeest tot en met heuse minifestivals zoals Rock on the Docks aan Gaarkeuken 110 in de Antwerpse haven.

De uitbater is meestal de eigenaar van het volkscafé. De stamgasten gaan ernaartoe om ‘onder de mensen te zijn’. Typerend is het gevarieerde publiek dat het volkscafé aantrekt en toelaat. Het is een plaats waar iedereen welkom is — denk maar aan de vele cafés die In De Welkom heten — en waar luide muziek de stemming niet verbreekt. Ook jongeren vinden er (vooral in het weekend) hun weg naartoe. Sommigen hebben wellicht het stereotiepe beeld voor ogen dat het volkscafé nog een laatste mannenbastion is. Dat is ten dele waar: er zijn inderdaad meer mannelijke klanten dan vrouwelijke, maar vergeet niet dat de klant in een volkscafé zijn consumptie doorgaans krijgt uit handen van een vrouw. Cafébazinnen zijn immers kranige dames die vaak de pensioenleeftijd allang gepasseerd zijn. Denk maar aan Marcella van het Gentse volkscafé Zeveneken, die met haar 94 jaar een van de oudste cafébazinnen van het land is. Cafébazen kunnen niet alleen rekenen op een lange staat van dienst, ze houden eveneens een familietraditie in stand. Heel wat volkscafés behoren al meerdere generaties tot dezelfde familie. Veel café-uitbaters leerden als kind ‘de stiel’ van hun moeder of vader. Zo kennen ze de vaste klanten en de familie ervan, soms al een heel leven lang. Een volkscafé uitbaten gebeurt dan ook vaak in familieverband: broer of zus springt regelmatig te hulp op een druk moment, bijvoorbeeld na de markt.

Bijberoep

Vroeger was ‘café houden’ voor veel café-uitbaters geen hoofdberoep. De uitbater (of partner) hield in dezelfde ruimte, of aanpalend, een kruidenierswinkeltje, slagerij of kapperszaak open. In die kleine familiebedrijfjes werden de krachten vaak gebundeld: hij kapte het haar, zij schotelde de klanten een drankje voor. Maar ook bijvoorbeeld de (echtgenotes van) veehandelaren of boeren verdienden graag een centje bij door pintjes te schenken aan al dan niet toevallige passanten. Zo werden er zonder grote investeringen heel wat volkscafés geïmproviseerd in de voorplaats van particuliere woonhuizen. Omdat een café uitbaten vaak een lucratief bijberoep was, lieten sommigen gaandeweg het oude hoofdberoep voor wat het was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat je in heel wat volkscafés vandaag nog de sporen van de oude ‘stiel’ herkent. Toch zijn volkscafés als plaatsen van commercie nog niet helemaal uit het straatbeeld verdwenen. Hoewel er nog slechts enkele actieve kapper-cafés en slagerij-cafés bestaan, worden er in heel wat volkscafés nog regelmatig openbare verkopen georganiseerd. Aan de landsgrens vind je hier en daar nog cafés met een werkende weegbrug en af en toe staat er nog een benzinepomp voor de deur. Ook de plaatselijke (ruil)handel aan of achter de toog mogen we niet vergeten.

Tweede leven

Ook al verdwijnen volkscafés hoe langer hoe meer uit het straatbeeld, toch blijft er nog steeds behoefte bestaan aan dergelijke plaatsen waar mensen elkaar kennen en treffen. Door de open en gastvrije sfeer is een praatje met de cafébaas of met de andere bezoekers van het café altijd mogelijk. Dat dergelijke ontmoetingsplaatsen het nog steeds goed kunnen doen blijkt onder andere uit de zogenaamde zondagscafés die in verschillende dorpen opduiken. Ook jonge nieuwe uitbaters bewijzen dat een succesvol tweede leven voor volkscafés mogelijk is, en dat met respect voor het verleden. Met het project ‘Hart voor volkscafés’ wil LECA sinds 2007 het belang van het levende (volks)café als sociale ontmoetingsplaats en de waarde ervan als cultureel erfgoed blijvend onder de aandacht brengen.

Naast deze publicatie is er de website www.volkscafes.be, die opgevat is als een interactieve inventaris en het ideale vertrekpunt vormt voor iedereen die de volkscafés wil verkennen. Ook diverse publieksacties en een leefbaarheidstudie maken deel uit van het project. In deze studie gaan we in de eerste plaats de dialoog aan met café-uitbaters, brouwerijen en andere belanghebbenden en polsen we naar hun visie, hun noden, behoeften en toekomstverwachtingen. Tevens wordt het erfgoedveld (roerend en onroerend) in het denk- en discussieproces betrokken. Volkskunde Vlaanderen vzw gaat de uitdaging aan om bestaande concepten zoals behoud en bescherming van dit cultureel erfgoed op een dynamische manier te benaderen. Zo hopen we aanbevelingen te formuleren die de weg helpen effenen voor een toekomstig erfgoedbeleid omtrent volkscafés in Vlaanderen en Brussel.