Nieuwjaarsbedelen, een verdwenen traditie?

Nieuwjaarsbedelen, een verdwenen traditie?

In Antwerpen mag het niet meer. Politiepatrouilles beboeten er voortaan de vuilnismannen die van deur tot deur bedelen om een nieuwjaarsfooi. Het proberen verhinderen van deze traditie is bijna zo oud als de traditie zelf. Een korte geschiedenis. Rond 1900 was het druk aan de deur op nieuwjaarsdag. Vuilnismannen, brandweerlui, messenslijpers, straatvegers en andere werklieden, liepen van deur tot deur voor hun nieuwjaarsfooi. Op diezelfde dag kwamen familie en vrienden met hun beste wensen langs en ook armen en kinderen trokken de straten op om iets extra te verdienen. Niet zelden zongen ze daarbij een nieuwjaarslied. Nog steeds gaan kinderen in sommige streken nieuwjaars- of koekenzingen. Dikwijls zingen ze: 'Nieuwjaarke zoete, ons varken heeft vier voeten, vier voeten en een staart, is dat nu geen centje waard?' Wanneer de deur niet wordt geopend, zingen de kinderen: 'Hoog huis, laag huis, er zit een gierige pin in huis!' Deze traditie is echter zeer lokaal en wordt dus niet overal beoefend. In gemeenten als Tessenderlo, Heist-op-den-Berg en Brosbeek bijvoorbeeld, leeft de traditie nog sterk.

Nieuwjaarszingen heeft een woelige geschiedenis. Al in de zestiende eeuw gingen jongeren in groep op pad. Ze klopten aan van huis tot huis en zongen een lied in ruil voor wat geld, voedsel of drank. Wanneer mensen niks gaven, werden ze vaak uitgemaakt door de bedelende jongeren. Dat nieuwjaarszingen niet altijd onschuldig was, bewijzen ook de verbodsbepalingen uit de 18de en 19de eeuw. In de motivaties van die verboden staat te lezen hoe agressief de bedelende groepen werden, vooral na een aantal rondjes sterke drank. Ook de Kerk probeerde het nieuwjaarsbedelen aan banden te leggen. Lange tijd werd het geven van geschenken immers gezien als een manier om voorspoed af te dwingen. Volgens de katholieke leer waren dergelijke ideeën vormen van bijgeloof.

Het nieuwjaarslopen van oudere jongeren en volwassenen verdween grotendeels na de Tweede Wereldoorlog. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste probeerden steden al sinds de negentiende eeuw deze openbare feesten te verbieden. Heel wat burgers vonden de vaak wilde bedeltochten onfatsoenlijk en een vorm van overlast. Bovendien kwam er met de eerste postzegel in België (1849) en later ook de goedkope prentbriefkaart, een nieuwe mogelijkheid om nieuwjaarswensen over te brengen. Vanaf het begin van de 20ste eeuw stuurden mensen hun  gelukwensen steeds vaker via de post. Tot slot werd het systeem van nieuwjaarsfooien geleidelijk aan structureel overgenomen door werkgevers. In steeds meer sectoren krijgen werknemers een eindejaarspremie. Toch is het gebruik om dienstverlenend personeel iets extra toe te stoppen niet helemaal verdwenen. Zo mogen heel wat thuisverplegers, poetshulpen en postbodes zich nog steeds verheugen op enveloppen met geld, dozen pralines of andere geschenken voor het nieuwe jaar.