In de kijker maart 2016

Afscheidnemend voorzitter Stefaan Top

In de kijker maart 2016

Deze maand zal Stefaan Top, na bijna een kwart eeuw, afscheid nemen als voorzitter van LECA. Tijd om nog even met hem in gesprek te gaan over zijn passie voor de volkskunde, over LECA en de erfgoedsector in het algemeen.

Wij kennen u als oprichter en voorzitter van LECA, maar eigenlijk was u als hoogleraar heel lang verbonden aan de KU Leuven, waar u van 1974 tot 2011 het vak Volkskunde doceerde.

Ja , ik heb dat met hart en ziel gedaan. Ik heb mij jarenlang beziggehouden met materie die er echt toe doet en die je letterlijk naar de mensen brengt. Volkskunde, dat is veldwerk. Dat heb ik mijn studenten ook altijd ingepeperd. Een volkskundige die geen veldwerk doet, is een Schreibtisch Volkskundler! Ik liet mijn studenten heel vrij, niemand was verplicht om naar de les te komen. En toch zat het telkens goed vol. Iedere student moest onderzoek verrichten naar een bepaald thema en daarnaast waren er ook veel die een scriptie bij me maakten. Die handelden over de meest uiteenlopende thema’s: kindercultuur, rituelen vanaf de wieg tot het graf, legertijd, volksliederen…noem maar op. Mijn studenten gingen de baan op, interviewden mensen en registreerden de dagdagelijkse praktijk. Vooral over de jaren twintig-dertig is er veel te vinden in die studies, maar ook de jaren erna zijn goed gedocumenteerd. Er is dus informatie verzameld vanaf de jaren twintig tot 2011. We spreken dus over een tijdspanne van ruim zeventig jaar! Het gaat om duizenden dossiers. Wie in Vlaanderen iets rond die thema’s wil ondernemen, moet gewoon eerst dat archief raadplegen, dat ondertussen overgebracht is naar het KADOC. Zo blijft er toch nog iets waardevols over van het vak Volkskunde. Toen ik op emeritaat ging in 2006, speelde de KU Leuven met het idee het vak af te schaffen. Daarom ben ik nog tot 2011 blijven lesgeven, in de hoop het vak te kunnen redden. Dat is helaas niet gelukt en dat terwijl cultureel erfgoed zo’n hot item is!

Behalve het rijk gevulde archief hebt u ook nog een ander groot werk nagelaten: de Volksverhalenbank. Volksverhalen, liederen, sagen en mythen vormen een zwaartepunt van uw wetenschappelijk werk en uw publicaties. In 2014 werd u er zelfs voor bekroond met de prestigieuze Europäischer Märchenpreis.

Dat klopt, ja. Die volksverhalen zijn echt heel belangrijk geweest in mijn carrière. Ik heb heel wat rond dit onderwerp gepubliceerd en altijd goede contacten met collega’s uit het buitenland gehad, ook omdat ik meermaals aan de universiteiten van Bonn en Innsbruck heb gedoceerd. De Volksverhalenbank, te vinden op www.volksverhalenbank.be is natuurlijk een heel groot project. In principe ben ik daarmee tijdens mijn studie, onder mijn voorganger K.C. Peeters, begonnen. Ik maakte toen de eerste bevragingen en opnames, die ik later in mijn scriptie heb verwerkt. Ik interviewde meer dan tweehonderd mensen in een tiental gemeenten in mijn geboortestreek Langemark. Toen heerste nog een echte vertelcultuur. Ik was natuurlijk niet de eerste student die dergelijk onderzoek deed onder leiding van K.C. Peeters, vele studenten vóór mij deden hetzelfde. Dat gaat terug tot de jaren veertig van de vorige eeuw, dat is niet niks. Deze gedocumenteerde verzamelingen lagen vroeger in het archief van het Seminarie voor Volkskunde waar het publiek ze niet kon inzien. In 2002 zijn wij dan aan de KU Leuven in het kader van het project 'Op verhaal komen' de Vlaamse Volksverhalenbank (VVB) gestart. Volkskunde Vlaanderen [het vroegere LECA, nvdr.] en de provincies waren toen partners. Intussen zijn er ruim 50000 sagen en andere verhalen gedigitaliseerd en hebben wij 5 boeken uitgegeven: over de sagen uit de provincies Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg en Vlaams-Brabant. Helaas komt het luik volksverhalen en dito liederen op dit moment eigenlijk bij geen enkele erfgoedorganisatie meer aan bod.

U heeft zich ook in het verenigingsleven van de erfgoedsector geëngageerd.

Ja, toen ik in Leuven aankwam, was er geen enkele vereniging die zich bezig hield met volkskunde. Wij hebben toen begin jaren tachtig de Leuvense Vereniging voor Volkskunde opgericht. Ieder jaar gaven we het jaarboek Ethnologia Flandrica uit. Ik heb er zelf vaak in gepubliceerd, maar vooral voor de studenten was dat tijdschrift een goed platform. Tegelijkertijd hebben wij met de vereniging tal van symposia kunnen organiseren. Helaas hebben wij dat in 2007 moeten opgeven als gevolg van het opdoeken van het vak Volkskunde in Leuven.

Vanaf het begin van de jaren zeventig was ik lid van de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde. Vanuit die commissie hebben we heel hard gepleit om een overkoepelend orgaan voor de volkskunde op te richten. Begin van de jaren tachtig is dat even gelukt. We kregen de toenmalige minister Rika De Backer-Van Ocken zover om het Centrum voor Vlaamse Volkscultuur in Schaarbeek te installeren. Twee jaar later besloot de nieuwe regering dat centrum te sluiten. Op zich was dat dus een mislukking. Maar daarna ben ik blijven lobbyen voor een tweede kans. Het was een lange en moeilijke weg, maar uiteindelijk is het opnieuw gelukt. In 1998 zag het Vlaams Centrum voor Volkscultuur het levenslicht. Dat is in 2008 gefusioneerd met het steunpunt Culturele Biografie Vlaanderen, dat nu het steunpunt Faro is geworden. Ook bij Faro heb ik deze maand afscheid genomen als voorzitter.

Verder ben ik nog eindredacteur van het tijdschrift Volkskunde, dat mijn voorganger K.C. Peeters na de dood van Victor de Meyere in 1938 heeft gered en waarin ik zelf nog steeds publiceer. Ik heb ook nog altijd veel contacten in Duitsland. Zo zat ik jaren in het Curatorium van de Walter-Kahn – Märchen Stiftung. Een hele boterham dus, maar ik heb dat altijd met veel plezier en gedrevenheid gedaan.

En precies 24 jaar geleden richtte u dan samen met drie collega’s LECA, toen nog Federatie voor Volkskunde Vlaanderen op. Wat was toen de aanleiding?

Dat was een speciale situatie. Er bestonden toen vijf regionale verenigingen: de Bond van Westvlaamse Volkskundigen vzw, de Hoge Gildenraad der Kempen vzw, de Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundigen vzw, de Leuvense Vereniging voor Volkskunde vzw en het Limburgs Volkskundig Genootschap. Allemaal waren wij bezig met verschillende delen van de volkskunde en volkscultuur. Op een gegeven moment rees de vraag vanuit de overheid om de krachten te bundelen in een grotere structuur, met een bredere basis, die ook officieel erkend zou worden. En zo ontstond de Federatie voor Volkskunde in Vlaanderen. Een groot voordeel was de officiële erkenning waardoor we als één partner naar buiten en naar de overheid konden optreden, ook al werd er binnen de verschillende verenigingen nog individueel gewerkt. In 2004 veranderde de naam naar Volkskunde Vlaanderen: korter en krachtiger. In 2012 werd dit uiteindelijk LECA, onder andere omdat de werking van de organisatie werd verbreed: van een volkskundig wetenschappelijke onderzoekende factor naar een werking waar het participatief onderzoek en het adviseren en ondersteunen van gemeenschappen op de voorgrond trad.

LECA is een bekende speler in het erfgoedlandschap. Wat is het belang van die organisatie volgens u?

Een van de zaken waar LECA zich op focust is de Unesco-conventie voor het borgen van immaterieel erfgoed uit 2003 en dan vooral op het domein van feesten en tradities. Iedereen weet dat bij deze tradities en rituelen duizenden mensen betrokken zijn, maar ze staan daar zelden bij stil. Dat die mensen hulp kunnen gebruiken bij het doorgeven van hun tradities, is voor velen ook niet duidelijk. Zelfs traditiedragers denken weinig bewust na over hoe en waarom ze dingen doen. Vaak hoor je: ‘ja, mij vader deed dat ook zo’ of ‘ik heb het nooit anders geweten’. En hier komt de kracht van LECA in het spel. De medewerkers staan heel dicht bij de mensen die tradities beoefenen en doen hen bewuster kijken naar dat erfgoed. Ze sensibiliseren mensen om steeds weer de vraag te stellen ‘waarom doen wij dit?’ en ‘van waar komen onze tradities?’, maar ook ‘wat is er veranderd door de tijd heen’ en ‘waar liggen er moeilijkheden?’ en ‘wat moeten en kunnen wij doen om onze tradities in stand te houden?’. LECA richt zich op de traditiedragers, de ’doeners’, en niets is belangrijker dan dat. LECA sensibiliseert mensen en maakt ze bewust van het belang van erfgoedzorg: een degelijk archief, educatieve pakketten, open staan voor de veranderde tijd… Dat zijn lange processen, maar uiteindelijk komt de vrijwilligerscultuur er sterker uit.

LECA speelt ook een belangrijke rol op het gebied van kennisopbouw- en overdracht. Welke tradities bestaan er nog? Waar komen ze vandaan? Hoe zijn ze geëvolueerd? Dat is nodig, want over de herkomst van tradities circuleren de gekste verhalen. Het is heel moeilijk om na te gaan waar gebruiken vandaan komen, want iedereen interpreteert er maar op los. Zo wordt de laatste decennia bijna alles toegeschreven aan de Germanen of de Kelten. Maar als je even verder zoekt, blijkt dat voor de meerderheid van onze tradities zeker niet te kloppen. Met het werk dat LECA doet, kan je historische feiten aanreiken en aantonen hoe het echt zit. Als je iemand voor de waarde van bepaalde rituelen wil sensibiliseren, moet je niet met flauwe interpretaties maar met feiten komen. Vandaar ook het belang van documentatie.

Wat vindt u tot nu toe het grootste succes van LECA?

Natuurlijk was het een mijlpaal dat LECA in 2011 de EU-prijs voor cultureel erfgoed won met het project ‘Hart voor Volkscafés’. Maar persoonlijk vind ik wat we het afgelopen jaar hebben meegemaakt nog een groter succes: het toekennen van de eerste cultuurprijs voor immaterieel erfgoed aan Reuzen in Vlaanderen vzw. Dankzij het werk en de begeleiding van LECA heeft die vzw echt iets kunnen bereiken en zijn we er samen in geslaagd om een cultuurhistorisch fenomeen dat vroeger zo belangrijk was maar een beetje in de vergetelheid was geraakt, opnieuw in the picture te zetten. Die prijs is een dubbel succes: aan de ene kant is het een erkenning voor die honderden erfgoeddragers die de reuzencultuur levend houden, aan de andere kant is het een erkenning van het hele proces van coachen en LECA’s aanpak. Daar ben ik bijzonder trots op.

Wat zijn uw wensen voor de toekomst van LECA?

Vanzelfsprekend wens ik dat ze hun goede werking kunnen voorzetten en liefst ook uitbreiden. Ik hoop van harte dat het draagvlak voor hun werking blijft bestaan, want er is nog zo veel te doen rond tradities en feestcultuur. Vandaag is de vraag naar hun inhoudelijke expertise en de begeleiding op maat van traditiedragers groter dan ooit. Door de snel veranderde samenleving, hebben tradities het moeilijker dan vroeger. Ook hun werking rond superdiverse tradities moet verder gezet kunnen worden. Dat is vandaag relevanter dan ooit. We moeten investeren in een verdraagzame samenleving en organisaties als LECA kunnen daartoe bijdragen. Want hoe meer kennis er is over elkaars gebruiken, hoe meer wederzijds respect het met zich meebrengt. LECA's projecten zoals hallobaby.be en samenwerkingen met jongeren van het Koninklijk Atheneum Anderlecht kunnen hier toe bijdragen. De expertise die al die jaren werd opgebouwd, mag vooral niet verloren gaan. Het is koffiedik kijken wat de toekomst brengt, maar hopelijk ziet deze minister van cultuur – en zijn opvolgers – het belang in van organisaties zoals LECA. Organisaties die met hun beide voeten in het veld staan, laagdrempelige aanspreekpunten zijn en cultuur naar de mensen brengen zijn, en dat is in deze tijden heel hard nodig.

Van de toekomst gesproken, de laatste vergadering hier bij LECA is achter de rug. Hoe voelt het nu afscheid te nemen?

Ik ben daar heel zakelijk in, zeer rationeel. Ik word 75 jaar in april, ik heb mijn deel nu wel gedaan. Vanaf de jaren zeventig ben ik met dit vakgebied en zijn verschillende vertakkingen en verenigingen betrokken geweest. Dat is in feite heel mijn leven. Bij wijze van spreken stond ik altijd aan de spits. Maar nu zeg ik, het is welletjes geweest. Streep eronder en stoppen. Ik ben blij dat het nog zo goed gaat met mijn gezondheid en met die van mijn vrouw. Zij was altijd mijn trouwe bondgenoot: mijn steun en toeverlaat. Ze heeft mij steeds honderd procent gesteund; zonder haar zou ik dit alles niet hebben kunnen realiseren. Ik ben een geluksvogel en het is tijd om daarvan te profiteren. Maar natuurlijk blijf ik LECA en de erfgoedsector nog altijd vanaf de zijlijn volgen en geef ik mijn werk als eindredacteur van het tijdschrift Volkskunde niet op. Want de volkskunde, dat is mijn leven!

Wij willen Stefaan Top nog eens hartelijk bedanken voor het gesprek, maar vooral voor zijn inzet en initiatief voor en bij LECA en wensen hem en zijn vrouw een gezonde en inspirerende toekomst toe!