In de kijker augustus 2016

De Pokémon Go-spelers

In de kijker augustus 2016

Je hebt er zeker al iets over gehoord of gelezen: Pokémon Go is de hype van deze zomer. Sinds het videospel begin juli werd gelanceerd, is het wereldwijd het favoriete tijdverdrijf van miljoenen mensen. Het spel is zonder twijfel vernieuwend: het is de eerste game dat je niet binnenhuis kan spelen. Je moet er je luie zetel voor uit. Wil je echt ergens raken in het spel, dan moet je daar in de werkelijke wereld kilometers voor afleggen. Tegelijkertijd is het spel ook oud: het bouwt voort op een erfenis uit het verleden. Midden jaren 1990 lanceerde Nintendo immers het allereerste Pokémonspel voor de Game Boy. De tieners die het spel toen speelden, vormen nu het leeuwendeel van de Pokémon Go-spelers. Ze herbeleven hun jeugd, zijn een beetje nostalgisch en willen iets dat ze vroeger leuk vonden delen met hun eigen kinderen. Dat klinkt bekend in de oren. Of Pokémon Go erfgoed is, laten we in het midden, maar dat er sprake is van generatieoverdracht is duidelijk. Wij doken het Gentse Citadelpark en de Pokémongeschiedenis in, op zoek naar het geheim achter de hype.

De eerste Pokémongeneratie

Pokémon zijn kleine, fictieve monstertjes die mensen moeten vangen, trainen en laten vechten met elkaar. Dat klinkt gewelddadig, maar is het niet. Pokémon kunnen niet sterven, ze zijn alleen tijdelijk uitgeschakeld. Het idee kwam van de Japanse Satoshi Tajiri, die in 1990 een collectie van 151 fictieve monsters tekende, gebaseerd op zijn enorme insectenverzameling. Tajiri deed echter meer dan figuurtjes tekenen. Hij werkte een volledig videospel voor de Game Boy uit en bedacht tegelijkertijd een nieuwe technologie om zijn spel te doen werken. Hij stelde voor om de kabel die mensen gebruikten om wedstrijdjes tegen elkaar te spelen, anders te gebruiken. Volgens hem kon je er ook gegevens mee uitwisselen. Hij wilde spelers de mogelijkheid geven monsters met elkaar te ruilen om ze zo allemaal te verzamelen.

vlnr: Mathieu, Jana en Nina, Geoffrey

Tajiri probeerde het bedrijf achter de Game Boy, Nintendo, te overtuigen van zijn idee. Die begrepen er aanvankelijk niks van, maar gaven de jongen toch een kans. Ze wezen hem een mentor toe, Shigeru Miyamoto, en gaven het duo zes jaar de tijd om het Pokémonspel te ontwikkelen. Dat werd in 1996 gelanceerd in Japan en werd een overdonderend succes. Al snel werden contracten gesloten voor afgeleide producten: een tekenfilmserie, ruilkaarten en allerlei merchandise. Pokémon werd een industrie op zich, goed voor een omzet van biljoenen dollars. In 1998 werd het spel ook in Europa en Amerika uitgebracht. Ook daar veroorzaakte het een ware rage.

Na het oorspronkelijke spel volgden nog zes generaties Pokémonspellen. Ook de ruilkaarten bleven populair. Hele generaties schoolkinderen groeiden ermee op. Die kinderen zijn inmiddels volwassen. Ze ruilden hun spelconsoles in voor hun smartphone, maar het spelen zijn ze duidelijk nog niet verleerd.

De regelmaat van nostalgie

Pokémon Go komt niet toevallig nu uit. De markt speelt handig in op jeugdsentiment. Vooral speelgoedfabrikanten zijn daar goed in: ze herlanceren producten op het moment dat de eerste generatie consumenten jonge ouders worden. Die consumenten worden sentimenteel en kopen het product voor hun eigen kroost. Een bekend voorbeeld daarvan is Monchichi, het pluchen aapje dat bijzonder populair was in de jaren 1970, van de markt werd gehaald in 1985 en met succes werd heruitgebracht in 2004. Ook Pokémon Go past in dat rijtje: de topjaren voor Pokémon situeren zich rond het einde van de jaren 1990, begin jaren 2000. Het werd voornamelijk gespeeld door tieners, die nu twintigers zijn geworden. Sommige spelen het spel samen met hun kinderen, anderen spelen het uit nostalgie. Eén van hen is Mathieu (21), die met zijn smartphone in de hand rondslentert langs de bekende Gentse velodroom het Kuipke, in het hart van het Gentse Citadelpark. Hij kijkt een beetje betrapt wanneer we hem vragen of hij Pokémon Go aan het spelen is. Maar over het waarom moet hij niet lang nadenken: “Ik heb vroeger heel vaak Pokémon op de Game Boy gespeeld, en de kaarten verzameld, ze geruild, al dat soort dingen. Toen de app er kwam heb ik hem dan ook direct gedownload, als een soort van jeugdsentiment… Maar het is ook gewoon heel leuk om te doen. Ik heb intussen 90 Pokémon gevangen, wat best wel veel is. Ze alle 151 pakken zal moeilijk zijn, denk ik. Daar zal ik serieus wat kilometers voor moeten afleggen.” Die kilometers legt hij soms samen met zijn vriendin af: “Echt samenspelen kan niet, maar toch is het geen asociaal spel. Je moet helemaal niet eerst zijn of zo. Een Pokémon verschijnt, blijft ergens een kwartiertje zitten en kan door iedereen gevangen worden. Geruzie komt er dus niet van. Daarom zie je zo vaak mensen in groepjes samen staan. Je kan elkaar helpen.”

Stilstaan bij monumenten

Intussen wordt het druk aan het Kuipke. Steeds meer mensen lopen traag langs de monumentale muren, kijken af en toe op van hun smartphone en beginnen dan als een gek over hun scherm te wrijven. Mathieu grinnikt: “Dat is normaal. Het Kuipke is een zogenaamde Pokéstop, je kan er dingen krijgen. Pokéballs bijvoorbeeld, die heb je nodig om Pokémon te vangen. Je kan hier ook andere attributen vinden en extra punten.” Mathieu draait zijn smartphone naar ons toe. Pas nu wordt duidelijk hoe vernieuwend het spel wel is. Op zijn scherm zien we onze omgeving, maar met toegevoegde fictieve elementen. Augmented reality heet het officieel: versterkte realiteit.

Vanuit erfgoedperspectief is de keuze van Pokéstops interessant: de meeste van die stops bevinden zich bij monumenten, standbeelden en andere cultureel interessante plaatsen. Af en toe leidt dat tot bizarre situaties – op Pokémon jagen in een holocaustmuseum om maar iets te noemen – maar over het algemeen vinden de spelers het een meerwaarde dat het spel rekening houdt met erfgoed van de streek. Geoffrey (35), die al fietsend het Citadelpark afschuimt op zoek naar vreemdsoortige monsters, verwoordt het als volgt. “Dat vind ik eigenblijk heel plezant aan het spel. Ik fiets veel en ver en door dat spel kijk je plots naar dingen die je al honderd keer gepasseerd bent maar die je nog nooit zijn opgevallen. Op je scherm zie je ook direct de naam van die plek, dat is leuk om te weten.” Een echt fervente speler noemt hij zich niet. “Ik ben bezig van elf juli en ik zit nu op level tien. Geen flauw idee of dat veel is of niet. Ik weet dat eigenlijk niet. Mijn zoon van tien is daar meer mee bezig dan ik. Hij koopt ook al die kaartjes en zo. Ik ken al die namen niet. Ik fiets gewoon wat rond, maar hij weet echt wat elke Pokémon kan, hoe je die kunt trainen, hoe zeldzaam hij is… Hij maakt mij daar eigenlijk wegwijs in. Op zich is dat wel leuk, het is iets dat je samen kan doen. Mijn vriendin speelt het trouwens ook. Je moet er trouwens eens op letten, hier in het park kan je dat goed zien. Er zit heel veel leeftijdsverschil tussen de spelers. Iedereen speelt het in feite. Oma’s en opa’s heb ik er nog niet mee gezien, maar daarnet liep er toch een Pokémonner voorbij van een jaar of vijftig. En tegelijkertijd zijn er ook vele kinderen met hun ouders op pad.”

Van generatie op generatie

Een beetje verder zitten een moeder en dochter op een bankje onder een boom. Ze praten wat, lachen, kijken een beetje rond. Een doodgewoon tafereel, ware het niet dat het meisje wel heel vaak op haar telefoon kijkt. Jana (11) en Nina (35) komen uit Eke en zijn speciaal naar Gent afgezakt om op Pokémon te jagen. “Veel hebben we nog niet gevangen”, lacht Nina, “maar mijn collega’s hebben me verzekerd dat het hier echt de moeite is. We komen eigenlijk vooral voor haar, al geef ik toe dat ik zelf ook graag speel. Tot nu toe hebben we vooral in de buurt van ons huis gespeeld, maar hier valt er veel meer te rapen.” Als kind heeft Nina nooit met Pokémon gespeeld, al was ze wel meteen verknocht aan Pokémon Go: “Ik was zelf eerder bezig dan mijn dochter, al neemt zij het wel serieuzer dan ik. Zij zit al hoger, maar voor mij moet het ontspanning blijven.” Het vooroordeel dat het spel asociaal zou zijn, veegt Jana resoluut van tafel: “Je kan er net nieuwe mensen mee leren kennen. Je bent allemaal met hetzelfde bezig, dan is het gemakkelijk om met elkaar te praten.” Jana speelt het spel vooral omdat ze het leuk vindt beestje te vangen, ze wil haar collectie vervolledigen. “Al vang ik het liefst Pikatchu, want die is het zeldzaamst.” Toch draait het niet alleen om verzamelen, je kan ook met andere spelers in gevecht gaan. In tegenstelling tot andere videogames kan je dat niet overal, je moet er echt op een specifieke plaats voor gaan staan. Jana’s ogen lichten op: “Op mijn school is er een battle! Als je daar gaat staan kan je met andere spelers battelen. Je moet dan wat op knoppen duwen en proberen te winnen. Al mogen we natuurlijk geen smartphones gebruiken op school.” Scholen zijn niet onverdeeld gelukkig met het spel. Terwijl ze met man en macht de smartphone uit hun school proberen te weren, maakt Nintendo het extra aantrekkelijk om stiekem je telefoon boven te halen. Al gaan er steeds meer stemmen op om het spel te gebruiken in de geschiedenislessen. Maar misschien heeft de leerkracht lichamelijke opvoeding er ook nog iets aan, want een ding is zeker: het spel doet je stappen. Wie een fictief Pokémon-ei wil uitbroeden bijvoorbeeld, moet daar minstens 10 kilometer voor gewandeld hebben. Daarmee trotseert Pokémon Go één van de meest gehoorde kritieken op videogames: je wordt er geen aan de sofa gekluisterde plant van.  Of dat genoeg is om de hype te overleven, zal de toekomst uitwijzen. Maar wellicht is het de start van een niet te stoppen trend waarin de grens tussen de virtuele wereld en de werkelijke steeds vager wordt.