in de kijker december 2016

Jacky en Bernadette dragen de woonwagencultuur een warm hart toe

in de kijker december 2016

Onlangs mocht LECA op visite bij Jacques Joos (70) en Bernadette Legrand (52). Voor dit hartelijke Voyageurskoppel is het overduidelijk: wonen op wielen is voor hen van levensbelang. Hun liefde voor de woonwagencultuur is enorm, ook al ondervinden ze steeds vaker dat wonen op een woonwagenterrein minder en minder vanzelfsprekend wordt. Dat er nu werk gemaakt wordt van een erfgoedzorgtraject rond de woonwagencultuur, steunen ze dan ook ten volle. Bij een pot dampende koffie legden Jacky en Dette LECA uit wat wonen in een woonwagen voor hen precies betekent.

Jacky en Bernadette ontvangen ons op het woonwagenpark voor voyageurs in Gent. Terwijl Dette alvast koffie voor ons inschenkt, maakt Jacky nog even een rondje op het terrein. Zijn trouwe, maar oude en zieke hond Kim wandelt zoals elke dag met hem mee. Binnen zitten is niet aan Jacky besteed: zodra het kan, vind je hem buiten. Jacky en Dette komen allebei uit een echte Voyageursfamilie, die rondtrekkende beroepen uitoefende. Om dat te kunnen doen, woonden ze niet op een vaste plek, maar in een woonwagen. Dette ging als kind soms al met haar vader mee. Hij handelde in schroot en ging bij zijn klanten oud ijzer ophalen om het vervolgens naar het dok in Vilvoorde te brengen. Jacky werkt zelf nog als messenslijper. Net als zijn broer Freddie leerde hij de stiel van zijn vader. Als hij bij ons komt zitten, begint hij meteen vol vuur te vertellen: ‘Ik slijp nog messen voor particulieren en voor bedrijven zoals restaurants en rustoorden. Soms komen mensen mij hier ter plaatse opzoeken voor een opdracht. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: “Ik heb wat messen van mijn grootmoeder mee” en dan slijp ik die. Af en toe komen er Gentenaars met hun messen, maar dat is onregelmatig. En ik heb ook nog een paar plekken aan zee waar ik ga. Die gasten kennen mij daar.’

Messen slijpen is lang niet het enige ambacht dat Jacky in de vingers heeft. Vroeger heeft hij ook autowrakken verhandeld en als leurder gewerkt. Hij trok dan naar de kanten van Poperinge en Bachten de Kupe om er trekkers, zeemvellen, sponsen en handdoeken aan de man te brengen. Sinds zijn jonge jaren heeft Jacky veel rondtrekkende beroepen zien verdwijnen, en dat tot zijn grote spijt. ‘De melkboer, de groenteboer, de mosselman, de mandenvlechter…: die zie je nu allemaal niet meer. Ook het beroep van leurder en slijper sterft uit. De enige die nog langskomt, is de ijsboer. De jeugd wil dit soort werk niet meer doen en je kunt er ook niet meer van leven!’ verzucht hij. Voorlopig staat er ook niemand klaar om hem straks op te volgen. Als iemand zich zou aandienen, dan wil Jacky hem met plezier alles leren wat hij weet. Zelf blijft hij intussen gewoon doordoen. Hij herstelt nog steeds tapijten en rieten stoelen. ‘Als ze me bellen om te zeggen: “Meneer, ik heb een stoel”, dan ga ik hem maken’, klinkt het. ‘Ik ga hem opzetten, vlechten en afwerken. Onlangs heb ik nog een zetel gedaan, zo eentje van een burgemeester: opgespannen, latten hersteld, boord, vernis… daar is werk aan. Maar ook rieten stoelen zie je haast niet meer. Ook die verdwijnen. De jeugd wil dat niet meer hebben.’

Messen slijpen doet hij nog altijd erg graag. Dat massaproductie oude ambachten overbodig gemaakt heeft, raakt hem echt: als iets stuk gaat, kopen mensen tegenwoordig liever een nieuw, goedkoop product dan dat ze het laten herstellen. Van huis uit kreeg Jacky net het tegenovergestelde mee: als iets kapot was, dan was het normaal dat er geprobeerd werd om het weer te maken. ‘Ik weet bijvoorbeeld nog dat mijn moeder oude truien uittrok om met de wol de gaten in onze kousen te herstellen. Soms verschilde de kleur dan wel een beetje, maar geen kat die dat zag. Vroeger deden ze dat zo, nu smijten ze zulke kousen weg. Hetzelfde deed mijn moeder met paraplu’s: van enkele oude exemplaren kon zij een nieuwe maken. Een scheur in je broek? Daar werd een lap op genaaid en het was weer in orde. Als je nu met een lap op een broek rondloopt, zeggen ze: ‘Wat een kastaar is me dat’. En als je me een mooie broek rondloopt, hoor je al rap: ‘Wat een dikke nek is me dat!’

De tristesse die even in zijn woorden doorklinkt, maakt gauw plaats voor warme herinneringen als we Jacky naar zijn familie vragen. ‘Het is precies alsof mijn familieleden uit een vlieger zijn gesmeten’, lacht hij. ‘De een was hier en de andere daar. Mijn moeder had bijvoorbeeld een zus in Oostende die de kermissen deed en in de zomer gingen wij daar dan ook een maand staan. En als er een huwelijk, een geboorte of een begrafenis was, dan kwamen we allemaal samen.’ Met de houten woonwagen van Jacky’s vader trok het gezin naar Oostende, Brussel, Antwerpen en Sint-Truiden. Aan de momenten die Jacky samen met familie en andere Voyageurs doorbracht, houdt hij hoe dan ook een warm gevoel over. Dat hij zo houdt van de woonwagencultuur, heeft dan ook veel te maken met de sociale kant ervan. ‘Dit woonwagenterrein is begonnen met onze familie, de familie Joos,’ legt Jacky uit. ‘We zijn altijd samen gebleven. De ene deed dit, de andere dat. Ook onze woonwagens stonden in groep. Iedereen legde dan wat bij en we maakten vaak een vuur. In Oostende hebben we bijvoorbeeld een paar keer aan de vuurtoren gestaan, zo met een man of 30. Onder kameraden, eigenlijk. We legden dan stenen, sprokkelden hout en hadden een kuip. Soms gingen we ook mossels trekken aan de pier. Dat mocht eigenlijk niet, dus deden we het stiekem. Ik herinner mij nog altijd hoe lekker die mosselen wel waren, met niks anders dan peper en zout erbij! En dan werd er ook een bak bier bij gehaald, terwijl iedereen op stoel of een pikkel mosselen zat eten. Jaja, dat was ambiance….’

Toch had het vele rondtrekken ook een keerzijde: Jacky ondervond als kind al dat voortdurend onderweg zijn niet altijd makkelijk was. Dat zijn familie gewoonlijk maar voor een korte periode in een gemeente verbleef, betekende ook dat hij telkens op zoek moest naar nieuwe leeftijdsgenootjes om mee te spelen. ‘Ik moest altijd naar school in de gemeente waar we stonden. Veranderen van school was niet gemakkelijk. Als ik graag speelde met een gast, dan moest ik na een week of drie alweer vertrekken. Ik was ook nooit lang genoeg ter plekke om echt veel te kunnen leren. De meester zei meestal: ‘Zet u maar vanachter op de bank.’ Ik kreeg dan wel een boek, maar behulpzaam was hij niet.’ Op dat vlak is alles tegenwoordig veel beter geregeld, geven Jacky en Dette aan. ‘De kinders gaan naar school en leren twee talen, Vlaams en Frans. Vroeger hebben wij die kans nooit gehad’, klinkt het. De vooroordelen waar Jacky en Dette als kind al moesten tegen opboksen, die zijn dan weer nooit verdwenen. ‘Toen we in Brugge stonden met onze woonwagen, hoorde ik onderweg naar school mensen geregeld over ons fluisteren: ‘Zie, daar zijn ze weer’. We werden ook geregeld voor zigeuners uitgescholden. Mijn moeder zei dan: ‘Je moet daar niet naar luisteren’, maar als kind is dat niet makkelijk. Je hele leven lang heb je de indruk dat je minder bent, minderwaardig bent,’ wil Jacky daarover kwijt. Dette weet dat haar partner het daar nog altijd moeilijk mee heeft. ‘Als we op vakantie gaan, speelt dat nog altijd,' gaat Jacky verder. 'Je komt binnen in een kantine en je wordt bekeken. Dat slijt niet. Mensen blijven je verkeerd bekijken. Ze blijven vooroordelen hebben. Al ga je naar de winkel om dit of dat kopen, ze zeggen niets, maar ze denken het… Je ziet dat ze dat denken. Je voelt dat. Dat knaagt en blijft knagen.’

Net omwille van dat onbegrip bij anderen hechten Jacky en Dette veel belang aan de banden die zij met anderen onderhouden. Jacky’s zus en broers, die ook een woonwagen op het terrein hebben, zien  ze vaak. ‘Maar de Voyageurs onderling, die hingen in de tijd van onze ouders precies nog meer aan elkaar. 3 jaar geleden is mijn vader overleden, en toen is er veel veranderd. Mijn vader was echt een figuur, iedereen hier kende hem. Hij was eigenlijk de burgemeester van het terrein. Mensen kwamen naar hem en luisterden naar hem.’ Na zijn dood heeft Jacky die rol van hem overgenomen. Voor hem was dat logisch: ‘Het was gewoon nodig: iemand moet de leiding nemen. Iedereen komt met mij praten over zijn problemen, lief en leed, zijn zorgen of rekeningen, de onenigheden met buren of collega’s. Het gaat meestal over dagdagelijkse kleine en grote problemen, zoals er in elke gemeenschap zijn. Je kunt het niet beschrijven. Ik kan er intussen een telefoonboek over schrijven!’, vertelt hij daarover.  

Jacky en Dette staan er ook op om ons hun ‘thuis’ te laten zien. In de kleine caravan waar we tot nog toe zaten, waren de talrijke beeldjes van ezels ons al opgevallen. Dergelijke figuurtjes verzamelen was de grote passie van Jacky's dochter, die overleed toen ze 29 was. Vlak naast de kleine caravan staat hun grote woonwagen, met daarin de zit-, slaap- en eetkamer. Ook daar staat een enorme collectie porseleinen beeldjes van mensen en dieren uitgesteld, waardoor de woonwagen bijna iets weg heeft van een museum. Als we opmerken hoe gezellig het in de woonwagen is, legt Jacky ons uit waarom deze manier van leven zo belangrijk voor hem is: ‘Luister eens. Zelfs als ze mij een huis van 20 miljoen zouden aanbieden, zou ik zeggen: ‘Geef mij mijn caravan’. Ik zit hier graag, en als ik naar buiten wil, kan ik naar buiten. Je moet eens in Brussel en Antwerpen staan: de hele dag heb je daar de stank van de auto’s. Hier kan ik buiten, dat is het verschil. Vergelijk het met een vogeltje dat in een kooi zit. Dat beestje heeft dat niet om gevraagd. Doe dat deurtje open en het is weg… Ik houd het binnen ook geen dag uit. Ik moet buiten kunnen, de natuur in en de hele dag rondlopen. Andere gezichten zien. In een andere provincie zitten.’ Ook Dette kan zich niet voorstellen dat ze ooit in een ‘gewoon’ huis wonen. Toch zijn ze sterk bewust van de problemen die het voortbestaan van de woonwagencultuur bedreigen. In de drie jaar dat Jacky zich over het terrein ontfermt, zag het koppel al een aantal mensen komen die voor een korte periode hun intrek nemen en dan snel weer vertrekken. ‘Op bepaalde plaatsen wordt het moeilijk en verdwijnen de woonwagenkampen of woonwagenterreinen’, legt Dette uit. ‘Er zijn steeds meer Voyageurs die geen vaste plek meer hebben zoals wij. Hier in Gent bijvoorbeeld wonen nu verschillende Voyageurs uit Brabant. Ze moesten naar hier komen om toch nog ergens te kunnen wonen op een terrein. Anderen vinden zelfs op die manier geen plek. Ze kopen dan soms een huis om administratief in orde te zijn, maar wonen liever in een caravan in de tuin. Ik vind dat zij ook recht hebben op een plek om te wonen. We moeten ook leven, hé. We zijn mensen. Of we in een huis wonen of in een caravan, dat maakt toch geen verschil?’ Jacky en Dette zijn het er roerend over eens: er zijn meer terreinen met betere voorzieningen nodig. Het is zelfs hun grootste wens. ‘Als dat zou kunnen, dan zou ik altijd een andere plek kiezen om te staan’, geeft Jacky ons nog mee. ‘Ik droom van doortrekkersterreinen, een stuk of 20 of zo. Dan kan ik zeggen: ik ga de ene week in Brugge, de andere week in Antwerpen en de week erna in Kortrijk staan. Als je 20 plaatsen hebt, dan kan je eens veranderen. Want dat zit erin hé, dat trekken zit ons in het bloed’. ‘Als wij in de zomer op een camping in Oostende gaan staan, dan zie ik hem een maand niet!’, lacht Dette. Jacky knikt: ‘Dan herleef ik.’

De woonwagencultuur is het geheel van tradities, gebruiken en opvattingen van mensen die sinds generaties permanent in een woonwagen (willen) wonen. Vertegenwoordigers van de Roms, de Manoesjen en de Voyageurs (de 3 gemeenschappen binnen de woonwagencultuur) bereiden met de hulp van LECA en het Minderhedenforum een aanvraag voor om de woonwagencultuur als immaterieel cultureel erfgoed te erkennen. Draag jij de woonwagencultuur eveneens een warm hart toe? Word dan lid van de Facebookgroep Behoud woonwagencultuur in België of voeg een foto toe om te tonen dat je de aanvraag steunt.