Voor de benaming “puitenslagen” zijn twee verklaringen: 1) een gelegenheidsberoep van schamele lieden die de rijke lui met “puitenbillenkens” (puit = kikker) bevoorraadden; 2) het voortdurend met een wis op het wateroppervlak van de kasteelwallen slaan met als gevolg dat de kikkers ook in de paartijd ophielden met kwaken, zodat de kasteelheren en hun edele dames hun nachtrust niet verstoord zagen. Beide verklaringen zijn historisch correct.